1. Schijnzelfstandigheid in Nederland

In Nederland is de afgelopen jaren geprobeerd om schijnzelfstandigheid beter te reguleren. Dit heeft geleid tot meerdere wetswijzigingen en een groeiende onzekerheid bij opdrachtgevers en zzp’ers. Vanaf 2016 is de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (Wet DBA) van toepassing. Onder deze wet is een modelovereenkomst geïntroduceerd: wanneer opdrachtgevers en zzp’ers werken volgens een door de Belastingdienst goedgekeurde modelovereenkomst, hoeven er geen loonheffingen te worden ingehouden.

 

In de praktijk bleek bracht de Wet DBA toch veel onzekerheid en onduidelijkheid met zich mee voor opdrachtgevers en opdrachtnemers. De Belastingdienst heeft daarom de handhaving opgeschort via een handhavingsmoratorium. Gedurende het handhavingsmoratorium wordt alleen opgetreden bij:
1. Kwaadwillendheid, bijvoorbeeld als er opzettelijk regels werden omzeild;
2. Het niet opvolgen van aanwijzingen, waarbij opdrachtgevers niet of onvoldoende binnen een redelijke termijn aanpassingen doorvoerden.

Vanaf 1 januari 2025

Ondanks dat de onduidelijkheid omtrent de Wet DBA is niet is afgenomen, wordt het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025 opgeheven. Dit betekent dat de Belastingdienst weer actief handhaven op schijnzelfstandigheid en dat opdrachtgevers en opdrachtnemers direct geconfronteerd kunnen worden met naheffingen en boetes. Om de overgang van het afschaffen van het handhavingsmoratorium ‘soepel’ te laten verlopen, is er een overgangsjaar 2025 aangekondigd. De Belastingdienst gaat wel handhaven, maar bedrijven die aantoonbaar bezig zijn om schijnzelfstandigheid te voorkomen, krijgen niet direct boetes opgelegd.

 

Een belangrijk aandachtspunt is dat bij het vervallen van het handhavingsmoratorium de Belastingdienst ook heeft aangekondigd dat er geen nieuwe modelovereenkomsten meer worden goedgekeurd. Je kan nog steeds vertrouwen ontlenen aan de lopende modelovereenkomsten, maar slechts tot de afgesproken einddatum.

2. Risico’s bij schijnzelfstandigheid

Schijnzelfstandigheid is niet alleen nadelig voor de zzp’er zelf, maar brengt ook aanzienlijke risico’s met zich mee voor opdrachtgevers. Het inhuren van iemand die in werkelijkheid als werknemer zou moeten worden beschouwd, kan leiden tot financiële en juridische problemen. Hieronder staan de belangrijkste risico’s die verbonden zijn aan schijnzelfstandigheid:

 

2.1. Naheffingen door de Belastingdienst
De grootste directe financiële consequentie voor opdrachtgevers bij schijnzelfstandigheid is het risico op naheffingen. Als de Belastingdienst vaststelt dat er sprake is van een dienstbetrekking, dan kan de opdrachtgever worden aangeslagen voor de niet-betaalde loonbelasting, premie volksverzekeringen, de werkgeversheffing Zvw en de premie werknemersverzekeringen. Dit kan oplopen tot een aanzienlijk bedrag, afhankelijk van de duur en hoogte van de uitbetalingen aan de zzp’er.

De loonbelasting en de premies volksverzekeringen kan onder omstandigheden op de zzp’er worden verhaald. Echter moet de opdrachtgever de naheffing betalen over de premies werknemersverzekeringen en de werkgeversheffing-Zvw.

 

2.2. Boetes en rente
Naast de naheffingen kunnen er ook boetes worden opgelegd. Deze boetes kunnen variëren afhankelijk van de ernst van de overtreding en of er sprake was van opzet of grove nalatigheid. Daarbovenop zal normaliter ook rente over de te laat betaalde belastingen en premies worden berekend.

2.3. Arbeidsrechtelijke claims
Als blijkt dat een zzp’er feitelijk een werknemer is, kan die persoon met terugwerkende kracht aanspraak maken op werknemersrechten zoals loondoorbetaling bij ziekte, vakantiegeld, pensioenopbouw en ontslagbescherming. Dit kan leiden tot langdurige juridische geschillen en extra kosten.

3. Wanneer is er sprake van een dienstbetrekking?

Een arbeidsrelatie kwalificeert als een dienstbetrekking als aan alle drie de voorwaarden is voldaan:
1. De gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer;
2. De verplichting van de werknemer tot het verrichten van persoonlijke arbeid;
3. De verplichting van de werkgever om loon te betalen.

De tweede en derde voorwaarde zijn vaak snel te beoordelen. De eerste voorwaarde, de gezagsverhouding, is vaak lastiger. Bij het beoordelen van deze voorwaarde is niet de bedoeling van de opdrachtgever of de zzp’er van belang, maar de manier waarop de overeenkomst daadwerkelijk is ingericht en hoe deze in de praktijk wordt uitgevoerd. Om dit te beoordelen, zijn er enkele hulpmiddelen beschikbaar.

 

3.1. Webmodule
Een van de hulpmiddelen om de arbeidsrelatie te beoordelen, is de webmodule van de Rijksoverheid. De webmodule helpt opdrachtgevers te beoordelen of zij de zzp’er kunnen inhuren zonder dat er sprake is van schijnzelfstandigheid. Door een reeks vragen te beantwoorden over de aard van het werk, de mate van zelfstandigheid van de opdrachtnemer en de relatie tussen beide partijen, krijgen opdrachtgevers een indicatie of de arbeidsrelatie kan kwalificeren als een overeenkomst van opdracht (zzp) of dat dat sprake is van een dienstbetrekking en een arbeidsovereenkomst nodig is.

Hoewel de webmodule nuttig kan zijn, is het gebruik niet verplicht en zijn de uitkomsten juridisch niet bindend.

 

3.2. Deliveroo
Een andere belangrijke toetsingskader voor de beoordeling van de arbeidsrelatie komt uit het zogeheten Deliveroo-arrest. In februari 2023 deed de Hoge Raad uitspraak in een zaak tussen Deliveroo en zijn maaltijdbezorgers. De vraag was of de bezorgers van Deliveroo daadwerkelijk zzp’ers waren, zoals het bedrijf beweerde, of dat zij feitelijk in dienst waren van het platform en er sprake was van gezag. Of een arbeidsrelatie kan worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht of een dienstbetrekking hangt af van alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. De volgende factoren zijn daarbij van belang:

3.3. Voorstel Wet Beoordeling Vaste Arbeidsrelaties
In reactie de toenemende onzekerheid voor zzp’ers, is de Nederlandse regering bezig met een nieuw wetsvoorstel: de Wet Beoordeling Vaste Arbeidsrelaties (Wet VBAR). Deze wet is gericht op het verduidelijken van de grens tussen zelfstandige arbeid en dienstbetrekking. De Wet VBAR is nog een wetsvoorstel en biedt daarom geen definitieve zekerheid, maar schetst wel de richting waarin de regelgeving zich ontwikkelt. Het wetsvoorstel kijkt naar verschillende factoren om te bepalen of iemand als werknemer, zelfstandige of ondernemer wordt gezien. Als er een evenwicht is tussen W en Z, dan moet worden gekeken naar OP of de zzp’er zich in het economisch verkeer doorgaans als ondernemer gedraagt.

4. Zekerheid

Mocht je nu 100% zekerheid wensen over de kwalificatie van een arbeidsrelatie, dan kan je als opdrachtgever (tot op heden) bij de Belastingdienst een beschikking aanvragen voor ‘geen verzekeringsplicht’.

5. Conclusie: acteer nu en wees voorbereid

Met het oog op het vervallen van het handhavingsmoratorium op 1 januari 2025 is dit hét moment om de arbeidsrelaties opnieuw te beoordelen. Werk je samen met zzp’ers? Neem dan nu de tijd om te analyseren of deze samenwerking ook na 1 januari voldoet aan de wet- en regelgeving, of dat er aanpassingen nodig zijn.

Hoewel de beoordeling niet zwart wit is, is het belangrijk om nu actie te ondernemen. Organisaties die aantoonbaar stappen zetten om schijnzelfstandigheid te voorkomen, krijgen in het overgangsjaar (2025) niet direct boetes opgelegd en onverwachtse kosten.

 

Neem contact op met je adviseur, mocht je hulp wensen bij de beoordeling.

mr. Marleen Veldkamp RB

Senior belastingadviseur

0545-46 36 26 m.veldkamp@bonsenreuling.nl Stuur een bericht

Meer weten over wat we allemaal doen?

Plan een afspraak met één van onze specialisten.

Contact opnemen